Alleen nog Engels spreken: dat wordt nieuwspraak

Verschenen in Trouw, 13 april 2019

In Kameroen zijn, net als in Nederland, sombere mensen, voor wie de dagen te lang duren, die nergens zin in hebben en zich terugtrekken uit het sociale leven. Hier in Nederland krijgen die mensen van de huisarts te horen dat ze een depressie hebben. In Kameroen niet, en in veel andere Afrikaanse landen ook niet, vertelde de filosoof Pius Mosima eerder deze week in Trouw. Het hele concept ‘depressie’ bestaat er niet – de inheemse talen die Mosima onderzocht hebben er geen woord voor.


Het deed me denken aan een terzijde uit Zadie Smith’s boek Autograph Man. Smith vertelt hoe koningin Victoria na de dood van haar man Albert uitsluitend zwarte kleren droeg, veertig jaar lang, en hoe ze iedere ochtend weer Alberts scheerspullen klaar liet zetten, voor het geval dat. Tegenwoordig, vermoedt Smith, zal zoiets wel een naam hebben. Excessieve Rouw Syndroom (ERS), waarschijnlijk. Maar de tijdgenoten van Victoria hadden dat woord niet, en noemden Victoria’s gedrag ‘liefde’.


Smith toont het verschil tussen symptomen en ziektes. De wanhoop, de ontkenning en het verdriet dat je voelt als een geliefde overlijdt, bestaan. De somberheid, eenzaamheid en lusteloosheid die sommige mensen dagelijks voelen, bestaan. Dat zijn de symptomen. Maar ERS en depressie bestaan niet, of niet op dezelfde manier. Het zijn labels die wij op de symptomen plakken, en daarmee maken we van die symptomen ziektes.


Welke labels we kunnen plakken, hangt af van de taal die we spreken. Zo heeft het Japans geen direct equivalent voor het woord menopauze. Begin twintigste eeuw bedachten Japanse artsen het woord kônenki, na contact met Duitse artsen, die een woord bleken te hebben voor het einde van de menstruatie. Maar kônenki is meer dan dat: het is een lange, graduele overgang die vrouwen én mannen doormaken tussen hun 45e en hun 60e. Kônenki is onvertaalbaar. Dat geldt voor meer Japanse woorden, zoals alle kijkers van Paulien Cornelisse’s reisserie Tokidoki weten.


Taal vormt ons denken. Niemand had dat beter in de gaten dan de machthebbers in George Orwells 1984. Zij wilden het denken van hun onderdanen beperken en ontwikkelden daarom ‘nieuwspraak’: een taal waarin het onmogelijk is om een gedachte te hebben die ingaat tegen de ideologie van het Engelse socialisme – Engsoc, in nieuwspraak. Nieuwspraak heeft weinig woorden: hoe minder woorden, hoe minder mogelijke gedachtes.


Daarom is contact met anderstaligen zo belangrijk. Wie meer woorden heeft, kan meer denken. Anderstaligen bieden ons inzichten die we zelf niet hadden kunnen verzinnen, omdat we er de woorden niet voor hebben. Zoals het idee dat een somber en teruggetrokken iemand niet ziek is, maar het contact met de gemeenschap kwijt is en dat die gemeenschap dat contact moet herstellen. Of juist andersom: dat een somber en teruggetrokken iemand niet de gemeenschap mist, maar een ziekte heeft, die genezen kan worden met medicatie en therapie.


Als we zulke inzichten willen delen, is het natuurlijk wel handig als we die anderstaligen kunnen verstaan. Aan de universiteit lossen we dat op door veel Engels te spreken; zo kunnen we makkelijk ideeën uitwisselen met wetenschappers en studenten uit andere landen. Die uitwisseling is bijzonder waardevol, en dat maakt dat sommige wetenschappers en beleidsmakers denken dat het een goed idee is om de universiteit zo Engels mogelijk te maken. Het is immers makkelijker voor buitenlandse studenten en wetenschappers om bij Nederlandse universiteiten rond te lopen als daar alle colleges, scripties, oraties, artikelen, werkoverleggen, koffieautomaatgesprekken en feestredes in het Engels zijn. En hoe makkelijker het is voor buitenlandse studenten en wetenschappers om hier te komen, hoe meer ideeënuitwisseling, hoe beter, redeneert men.


Maar de voorstanders van verengelsing vergeten dat uitwisseling alleen zinvol is als je ook inhoudelijk iets uit te wisselen hebt. Op een universiteit waar alles in het Engels gaat, kun je niet op academisch niveau in het Nederlands leren denken – en als je het al kon, is de kans groot dat je het verleert. Maar als iedereen in hetzelfde Engels denkt, met dezelfde Engelse begrippen, geleerd uit dezelfde Engelse literatuur, wat kan ik mijn internationale collega’s dan nog voor nieuws vertellen?


Als het Nederlands geen plek heeft aan de universiteiten, dan wordt het academisch Engels nieuwspraak: een taal die niet langer onze blik verruimt, maar ons denken beperkt.