De universiteit moet voor álle werknemers een prettige werkgever zijn

Verschenen in Trouw, 27 augustus 2022

Ik werk aan de Universiteit Utrecht (UU). Ik ervaar de UU meestal als een prettige werkgever. Mijn salaris is altijd op tijd. Declaraties worden snel uitbetaald. Ik heb een eigen bureau en een laptop van de zaak. Niemand zegt dat ik in mijn columns minder kritisch moet zijn over de academische wereld. De koffieautomaten bieden keuze uit twee soorten warme chocolademelk.

Natuurlijk, het is niet altijd feest. De verlofregeling waarbij je op je verjaardag ’s middags vrij kreeg (‘Als de dienst het toelaat’), is afgeschaft. Op het intranet kan ik nooit in één keer vinden wat ik zoek. De werkdruk is aan de hoge kant. Ik erger me kapot aan de energieverspillende schermen die overal in universiteitsgebouwen geen nieuws verkondigen (‘Wetenschapper A krijgt subsidie’; ‘Wetenschapper B heeft een prijs gewonnen’), maar onze organisatiestructuur is zo complex dat ik niet weet bij wie ik hierover moet klagen.

Maar toch, in grote lijnen: een prettige werkgever. Niet eentje waarvan ik denk: die moet ik binnenkort eens voor de rechter dagen.

Toch is dat precies wat mijn oud-collega Marijn Scholte heeft gedaan. Ik noem Scholte een collega, omdat we dezelfde werkgever hadden – die we delen met bij achtduizend andere collega’s. Met de meeste van die collega’s werk ik nooit samen. Met Scholte ook niet, want hij werkte bij een andere faculteit, in een ander gebouw. Wat ook anders was: zijn contract. Dat van mij is vast, dat van hem was tijdelijk.

En voor tijdelijke werknemers is de Universiteit Utrecht een aanzienlijke minder prettige werkgever. Ik schreef al eerder over de misère van het tijdelijke contract, maar veel beter dan mijn oude columns kunt u het ontroerende essay van Ilse Josepha Lazaroms lezen, dat vlak voor de zomer in de Nederlandse Boekengids stond. Ook Lazaroms was tijdelijk docent bij de UU; in het essay beschrijft ze haar ervaringen. “Je kapot werken is een voorwaarde. Onder voorbehoud, dat wel. Want vastigheid is niet zeker. We kunnen je niets beloven.” Voortdurend voelde Lazaroms: voor haar ontelbare anderen. “Niet voor mijn dochter, denk ik. Zij heeft maar één moeder.”

Lazaroms vertrok zelf, omdat het niet meer ging. Marijn Scholte moest weg, omdat zijn contract afliep. Aansluitend nog een tijdelijk contract mocht niet volgens de regels, zes maanden wachten om de regels te omzeilen wilde de universiteit niet: dat zou slecht werkgeverschap zijn.

Daar zit wat in, maar de alternatieve oplossing van de universiteit – helemaal geen contract voor Scholte en een nieuwe tijdelijke docent om Scholtes werk over te nemen – lijkt me nog veel slechter werkgeverschap. De logische oplossing: een vast contract voor Scholte. Maar daar wil de universiteit niet aan, en door die onwil staan ze nu voor de rechter. Die doet komende woensdag uitspraak.

Mijn juridische kennis schiet tekort om de uitslag te voorspellen, maar mijn rechtvaardigheidsgevoel verdraagt slechts één uitkomst: een vaste aanstelling voor Scholte.

Maar ook dan is het probleem niet opgelost. Zoals Scholte zijn er velen, in Utrecht, maar ook elders. Lazaroms schrijft erover, niet in haar essay, maar in een heldere analyse die vorige week op De Correspondent verscheen. Alle tijdelijke docenten verdienen fatsoenlijk werkgeverschap, en het zou niet nodig moeten zijn om dat via de rechter af te dwingen.

Dat is ook de inzet van de Ware Opening van het Academisch Jaar die vakbonden en actiegroepen organiseren bij de start van het collegejaar, op maandag 5 september, in Den Haag. Zij roepen de universiteiten op zelf voor betere werkomstandigheden en meer vaste contracten te zorgen.

Ik ben erbij, omdat ik wil dat de Universiteit Utrecht niet alleen voor mij, maar voor ál haar werknemers een prettige werkgever is. En dan mogen ze die schermen laten hangen.