Een baan buiten de universiteit is echt niet de grote mislukking die wetenschappers ervan maken

Verschenen in Trouw, 6 juni 2019

Drie smaken water bij de lunch, veganistische kikkererwtensalade en barista’s die koffieschenken vanuit een rijdende koffiebar. Zo dicht op de tijdgeest zie ik de catering bij wetenschappelijke congressen zelden, maar het congresthema was er dan ook naar: we gingen praten over de wetenschapper van de toekomst.

De bijeenkomst was georganiseerd door subsidieverstrekkers NWO en ZonMW. Samen met de universiteiten zoeken zij een nieuwe manier om ­wetenschappers te beoordelen – te waarderen en te erkennen, noemen ze het zelf ietwat eufemistisch.

Minder publicaties tellen, meer kijken naar inhoud; minder eenzijdige nadruk op onderzoek, meer aandacht voor onderwijs, wetenschapscommunicatie en bestuurswerk. Een uitstekend idee, lijkt me. De Maastrichtse rector Rianne Letschert beschreef een vrolijk makende toekomst waarin niet alle wetenschappers alles hoeven te kunnen, maar vooral mogen doen waar ze goed in zijn, en waarin je ook carrière kunt maken als je onderzoek niet zo bijzonder is, maar je colleges, je stukjes in de krant, of je leidinggevende kwaliteiten dat wel zijn. Nog dit jaar komen de universiteiten met een gezamenlijk plan voor een beoordelingssysteem dat die toekomst mogelijk maakt. Ik zie er sinds deze bijeenkomst vol vertrouwen naar uit.

Maar hoe goed het nieuwe systeem ook wordt, het lost niet alle problemen op. Barend van der Meulen, ­expert in wetenschapsbeleid, wees ons erop dat je nog zo genuanceerd kunt waarderen en erkennen, het lukt je niet om meer banen te creëren voor hetzelfde geld. En er zijn nu veel minder banen dan potentiële wetenschappers. Het grootste deel van de promovendi wil graag in de wetenschap blijven, maar het lukt maar een derde om een plek aan de universiteit te vinden. En dat is meestal een tijdelijk contract: bij elke volgende stap zijn er ­opnieuw meer kandidaten dan banen.

Gelukkig is de wereld groter dan de universiteit. Al mijn voormalige collega’s die de universiteit hebben verlaten, hebben een mooie baan gevonden waarin ze hun universitair opgedane kennis en vaardigheden gebruiken. Ze staan voor de klas, maken tentoonstellingen, schrijven boeken, ontwikkelen wetenschapsbeleid, redigeren wetenschappelijke tijdschriften of doen onderzoek in het bedrijfsleven.

Allemaal waardevol werk. Maar er gingen er hooguit twee of drie met plezier weg bij de universiteit. Voor de meesten was het een negatieve keuze: het tijdelijke contract liep af, er kwam maar geen nieuwe subsidie, het brood moest op de plank en de kinderopvang betaald, dus dan toch maar een baan buiten de universiteit gezocht, als het dan echt niet anders kon. Met de hoop dat het een tijdelijke oplossing zou zijn en er misschien binnen een jaar of twee nog ergens een gaatje zou vallen, zodat ze weer terug konden komen. 

Weggaan van de universiteit voelde voor veel van hen als falen. Wij blijvers zijn daar medeschuldig aan. Als iemand een baan vindt buiten de universiteit, leidt dat niet tot felicitaties maar tot medeleven. We zuchten hoe jammer het is (niet voor ons, maar voor de vertrekker) en hoe onrechtvaardig, en we vragen of de nieuwe functie ook in deeltijd kan, zodat de vertrekker op de vrije dagen onbezoldigd onderzoek kan blijven doen, want je weet maar nooit, misschien dat een nieuwe subsidieaanvraag dan toch gehonoreerd wordt.

Waarom is me een raadsel, maar we hebben binnen de academie met z’n allen een cultuur gecreëerd waarin een baan aan de universiteit het enige doel is, en al het andere een mislukking. Dat leidt tot schrijnende situaties: onderzoekers die zo graag bij de universiteit willen blijven, dat ze ­bereid zijn maandenlang voor niks te werken als er geen geld is voor een aanstelling, in de hoop dat ze het kunnen rekken tot er weer een beurs binnenkomt. Zo benadelen we individuele onderzoekers, maar ook de maatschappij. In de woorden van Van der Meulen: iedere wetenschapper die te lang aan de universiteit wordt gehouden, wordt weggehouden van belangrijke taken in de samenleving. 

Subsidieverstrekkers en bestuurders zijn druk bezig met een nieuw systeem om ons wetenschappers eerlijker te beoordelen. Dat lijkt me een mooi moment voor ons om ook zelf bij te dragen aan een gezondere ­wetenschappelijke cultuur. Wetenschappers, zwaai vertrekkende collega’s feestelijk uit. En waardeer hun nieuwe werk, want buiten de universiteit gebeurt net zoveel moois als daarbinnen. Of wie weet, zelfs meer.