Er is veel meer over abortus te zeggen dan ‘ja’ of ‘nee’

Verschenen in Trouw, 2 juli 2022

We moeten meer over abortus discussiëren, zei rechtshistorica Madeleijn van den Nieuwenhuizen twee weken geleden in Trouw, want anders verleren we het recht op abortus te beargumenteren – en dat kan zomaar ineens nodig zijn. Een waarschuwing die binnen een week met dikke lijnen onderstreept werd door het Amerikaanse Hooggerechtshof. Van den Nieuwenhuizen pleit voor een abortusdiscussie met ruimte voor nuance, gelaagdheid en twijfel, want er is veel meer over abortus te zeggen dan ‘ja’ of ‘nee’.

Daar ben ik het mee eens. Zo kun je bijvoorbeeld op veel verschillende manieren ‘ja’ zeggen tegen abortus. Vrijwel alle Europese landen staan abortus toe, maar er is veel verschil in de manier waarop: geen twee landen hebben dezelfde abortuswet. De termijn waarbinnen abortus is toegestaan varieert bijvoorbeeld nogal. In Nederland is die opvallend ruim: 24 weken. Veel naburige landen hebben een kortere termijn: in België is het 12 weken, in Frankrijk en Duitsland 14, in Portugal en Ierland 10, en in Italië 90 dagen.

Maar al die landen maken uitzonderingen: een latere abortus mag soms toch, bijvoorbeeld als het leven van de moeder in gevaar is, of als de foetus zware lichamelijke afwijkingen heeft. Vaak zegt een abortuswet niet alleen iets over hoe oud een foetus moet zijn voordat deze bescherming verdient, maar ook over welke foetus beschermd moet worden – en in veel landen heeft het ene ongeboren kind meer rechten dan het andere.

De meeste Europese abortuswetten zijn ontstaan in de jaren zestig en zeventig. In de bijbehorende debatten ging het niet alleen over of zwangere vrouwen mochten kiezen of ze een kind wilden, maar ook of ze mochten kiezen welk kind ze wilden. Feministen verdedigden abortus door te betogen dat het toestaan van abortus kon voorkomen dat zwaar gehandicapte kinderen geboren werden – voor ons een verrassend en soms ongemakkelijk argument. Softenon-baby’s waren een geliefd voorbeeld van zwangerschappen waarin abortus een uitkomst was geweest.

Toen begin jaren zestig duidelijk werd dat het kalmeringsmiddel Softenon ernstige misvormingen veroorzaakte, leefden sommige zwangere vrouwen ineens tussen hoop en vrees: zij hoorden het nieuws nadat ze Softenon hadden geslikt en voordat ze bevielen. Onder hen de Amerikaanse televisiepresentatrice Sherri Finkbine, die daarom in augustus 1962 naar Zweden vloog voor een abortus, nadat die haar in eigen land geweigerd was. Ook andere zwangere vrouwen probeerden hun zwangerschap te laten beëindigen. Twee maanden voordat Finkbine naar Zweden vloog, maalde de Luikse moeder Suzanne V. tien slaaptabletten fijn en roerde ze door het flesje melk voor haar twee weken oude dochtertje Carinne. Het meisje miste door de Softenon haar armen en had misvormde benen.

De moeder werd door een jury vrijgesproken van moord, onder luid applaus van de publieke tribune. Voorstanders van de vrijspraak meenden dat het leven van Carinne het niet waard was om geleefd te worden. Kranten vulden kolom na kolom over zowel het Luikse proces als Finkbines abortusreis. Abortusactivisten gebruikten de zaken om te betogen dat moeder, kind en maatschappij beter af waren als deze kinderen niet geboren werden en dat abortus dus moest mogen.

Het argument lijkt misschien niet meer van deze tijd, maar in veel landen zie je het idee dat sommige levens minder bescherming verdienen dan andere nog steeds terug in de abortuswetgeving, door de uitzonderingen die gemaakt worden voor late abortussen. Die uitzonderingen geven een subtiel signaal: de deur naar abortus was al dicht, maar deze foetus is zó anders, dat we hem toch weer opendoen.

Nederland kent die uitzonderingen niet, alle foetussen zijn hier even beschermwaardig, of niet beschermwaardig: tot 24 weken mag abortus altijd. Dat maakt Nederland een van de weinige landen waar de overheid zich van elk oordeel onthoudt en de beslissing welke zwangerschap het uitdragen waard is precies daar legt waar ze hoort: bij de zwangere zelf.