Heropenen is prachtig, maar zo gemakkelijk nog niet

Verschenen in Trouw, 15 mei 2021

Nee, hij was nog niet op de campus geweest, zei de student linksboven. Nee, zij ook niet, zei de studente naast hem. En ook de drie studenten op de onderste rij ­keken hoofdschuddend in de webcam. Het hoger onderwijs is sinds eind april weer gedeeltelijk geopend, maar geen van de vijf studenten in mijn bespreking had al fysiek college gehad. Ze verwachtten eigenlijk ook niet dat dat voor de zomer nog zou gebeuren. De vakken die ze deze periode volgden, waren volledig online geroosterd.

Ze zijn niet de enigen. In theorie zou de heropening ruim ­genoeg moeten zijn om elke student minstens een dag in de week naar universiteit of hogeschool te laten komen; in praktijk blijkt dat met name aan de universiteiten niet altijd te lukken. Omdat er niet genoeg anderhalve meters in de zalen passen, omdat docenten die in een risicogroep vallen nog niet naar de campus kunnen komen, omdat studenten ongelijkmatig verdeeld zijn over opleidingen en vakken, waardoor een rooster waarin iedereen een dag per week aan de beurt komt een puzzel wordt met te veel stukjes.

Ik vroeg de studenten wat ze ervan vonden. Tja. Ze hadden het toch al niet verwacht, zeiden ze. Maar het kabinet had toch gezegd dat alle studenten een dag per week naar de universiteit zouden kunnen komen, zei ik. Ja, maar ja, antwoordde de student linksboven, het kabinet, wat wisten die er nou van?

Nee, het kon niet, en dat begreep hij wel. De andere vier ook. Het was tenslotte ingewikkeld, organisatorisch. En ze zagen dat universiteit echt haar best deed, en hun docenten al helemaal.

Maar ze misten het wel. Andere studenten zien, in het echt. Het college nabespreken bij de koffieautomaat. Even snel iets vragen aan een docent, in de pauze, zonder dat alle andere studenten het hoorden. Een keer ergens anders zijn dan op steeds weer ­dezelfde zestien vierkante meter waar nu alles gebeurde – slapen, eten, college volgen, opdrachten maken, online borrelen, netflixen, in quarantaine zitten.

Afgelopen herfst was de universiteit ook open, ook toen maar voor een deel van de studenten – vooral eerstejaarscolleges en practica gingen toen door. Er zijn studenten, vooral ouderejaars, die zowel toen als nu geen fysiek ­onderwijs hadden, en dus al sinds maart 2020 op hun kamer naar een scherm zitten te staren.

De student rechtsonder vertelde me dat hij het afgelopen jaar één keer op de campus was geweest, voor een tentamen. Een uitje was het geweest. Niks geen stress, de uitslag had hem ook niet veel kunnen schelen. Hij had echt kunnen praten, met echte mensen, in een echt universiteitsgebouw – wat maakte het hem dan nog uit of hij het vak ­gehaald had of niet.

Voor de kennisoverdracht is het online onderwijs niet ideaal, maar wel, gegeven de omstandigheden, acceptabel. Voor het studentenwelzijn, echter, is het dramatisch. Iedereen – minister, ­docenten, universiteitsbestuurders – is zich daarvan bewust.

Daarom worden de heropende universiteitsgebouwen niet ­alleen gebruikt voor colleges. ­Studenten kunnen er, alleen of samen, studieplekken boeken; studieverenigingen mogen kleinschalige, ‘op onderwijs gerichte’ activiteiten organiseren; en ­zowel het sport- als het cultuurcentrum hebben de (buiten)deur weer op een kier gezet. Allemaal manieren om te zorgen dat studenten die de pech hebben ­komend blok enkel online onderwijs te volgen, tóch naar de campus kunnen komen.

Maar wat me zorgen baart: al die manieren vragen wel initiatief van de student. En als ik ze zie zitten, aan de andere kant van de camera, waar ze gelaten accepteren dat ze op z’n vroegst in september weer in een collegezaal verwacht worden, dan ben ik soms bang dat er te veel studenten zijn die na een jaar lang alleen thuiszitten dat initiatief niet meer op kunnen brengen.