Het anatomisch museum van twee eeuwen terug vertelde verhalen over liefde en misdaad

Verschenen in Trouw, 2 maart 2024

Hoe huwelijk je een dochter uit? Niet, lijkt mij. Maar mocht u het tóch van plan zijn, lees dan eerst het reisverslag Billets in the Low Countries, 1814–1817, en dan vooral het hoofdstuk over Leiden. Billets bestaat uit een serie brieven, geschreven door een anonieme Britse militair die vanwege de strapatsen van Napoleon in de lage landen terechtgekomen was, en daar van de gelegenheid gebruikmaakte eens goed om zich heen te kijken.

In Brabant bijvoorbeeld, waar hij ‘vrolijke, eerlijke mensen’ trof, ‘socialer en meer in staat tot vriendschap’ dan in de Noordelijke Nederlanden, ‘goedgehumeurd en levendig’, maar niet zo ‘overdreven opgewekt’ als de Fransen. Hij zou er wel willen wonen.

Ook over Leiden was hij te spreken. Er woonden dan wel geen Brabanders, maar het was volgens de militair wél de ideale stad voor studieuze mensen: rustig (‘je wordt zelden gestoord door geluiden wilder dan de hoorn van de bakker’), veel boekwinkels, musea. In één van die musea kwam de kwestie uithuwelijking aan de orde: het anatomische museum.

Dat was begin negentiende eeuw een van de topattracties van Leiden. Het was onderdeel van de universiteit, maar iedere belangstellende kon het bezoeken, in ruil voor een kleine fooi. Dat gebeurde veel: het hoorde bij het standaard toeristenrondje Leiden. Bezoekers bekeken er skeletten en preparaten, die toegelicht werden door rondleiders, museumgidsjes en tekstbordjes.

De Britse militair was er met name onder de indruk van een baby op sterk water. Een tekstbordje vertelde zijn verhaal: het was de zoon van een prachtige jonge vrouw, wier ouders haar gedwongen hadden te trouwen met een seniele woekeraar. De vrouw kon hem niet aankijken zonder haat en afschuw te voelen, maar de ouders waren enthousiast, omdat hij veel geld had. Zeven maanden na het huwelijk stierf de vrouw in het kraambed, net als haar zoon, die in het museum eindigde. Die zoon zag er niet uit als een pasgeboren baby, maar als een bejaarde: hij was, rimpel voor rimpel, een kopie van zijn oude vader.

Dat komt ervan, filosofeerde de militair, als je tegennatuurlijke huwelijken sluit. Knoop het in uw oren, zou ik zeggen.

Tegenwoordig hoef je van de gemiddelde anatoom geen huwelijksadviezen meer te verwachten, maar twee, drie, vier eeuwen geleden zag de anatomie er anders uit. Anatomie ging over het menselijk lichaam, maar dat lichaam was niet alleen een lichaam, maar ook de kroon op Gods schepping. En daarmee was de anatomie niet alleen de anatomie, maar ook een manier om God te kennen, en te eren. Anatomie ging ook over religie, over leven en dood, over moraliteit.

En dus vertelden anatomische musea verhalen over tragische huwelijken, over de misdaden begaan door de skeletten toen die nog levende mensen waren, over de Bijbel.

Daar is weinig meer van over. In de negentiende eeuw werd veel van wat voorheen in elkaar overliep steeds strikter van elkaar gescheiden: wetenschap en religie, wetenschap en moraal, wetenschap en kunst, wetenschapsgebieden onderling.

Anatomie werd wat het nu is: een medische discipline die het lichaam onderzoekt, en verder niets.

Het preparaat van de gerimpelde baby bestaat nog steeds, in een la in het depot van het huidige Leidse anatomische museum, in het academische ziekenhuis. Het etiket op de pot is onleesbaar; de omschrijving in de collectiedatabase is kort: ‘anencephalus en rachischisis’, de twee aangeboren afwijkingen die de baby had. De seniele woekeraar en zijn beeldschone vrouw zijn vergeten.

Het gaat goed, met de wetenschap. We hebben antibiotica, we kunnen naar de maan, we weten hoe het menselijk genoom in elkaar zit. We hebben veel gewonnen de afgelopen twee eeuwen.

Maar hoe meer ik nadenk over het gerimpelde jongetje dat ooit iemands zoon was, maar nu ‘anencephalus en rachischisis’ geworden is, hoe meer me het gevoel bekruipt dat we ook veel verloren zijn.