Het voordeel van historici: wij hebben geen methode

Verschenen in Trouw, 4 juli 2020

Ineens mag er weer van alles. Tot verdriet, vermoed ik, van Sake de Vlas, hoogleraar infectieziektenmodellering aan het Erasmus MC in Rotterdam. Hij vertelde half april aan de Volkskrant over de problemen die de lockdown veroorzaakte in zijn vakgebied: doordat de meeste landen plotseling verschillende lockdownmaatregelen tegelijkertijd namen, konden hij en zijn collega’s het effect per maatregel niet meer uitzoeken. 

Als je tegelijk de scholen sluit, evenementen verbiedt, en mensen vraagt thuis te blijven, weet je niet welke maatregel het meest bijdraagt aan de daling van het aantal besmettingen. De Vlas begreep ook wel dat het creëren van een mooie dataset niet de grootste zorg van bestuurders was, maar toch. “Ik hoop van harte dat strategieën bij het loslaten enigszins worden gevarieerd en dat er enige internationale coördinatie is, zodat we de inzichten straks kunnen combineren.”

Helaas. In mei gingen de basisschool, de kinderopvang, de kapper, de fysiotherapeut en de bibliotheken tegelijk weer open. Op 1 juni kwam er een nieuw testbeleid en gingen terrassen, bioscopen, musea en middelbare scholen open. En afgelopen woensdag ging het helemaal los: grote evenementen, sauna’s weer open, geen 1,5 meter meer voor jongeren onder de 18 en zowel aan het raam als aan het gangpad mogen zitten in de trein. Knappe modelleur die dan nog weet welke variabele wat beïnvloedt. 

Tip: vraag advies bij collega’s van de vakgroep geschiedenis. Wij historici zitten namelijk continu met dit soort ellendige kluwens van oorzaken, gevolgen, factoren en context. 

Ons voordeel: wij hebben geen methode. Nou ja, die hebben we wel, maar veel stelt die niet voor. Een van mijn collega’s omschrijft het als volgt: je gaat naar het archief, daar lees je een brief, en nog één, en nog een derde, en dan hoop je maar dat je een verband opvalt. Wanneer iets precies telt als ‘verband’ en hoe je ervoor kunt zorgen dat zoiets je opvalt, dat weet eigenlijk niemand. Dat geeft veel vrijheid, maar weinig houvast.

Nee, dan de medici. Die hebben een stappenplan dat rechtstreeks naar de waarheid leidt, een ‘gouden standaard’: het gerandomiseerde onderzoek met controlegroep, of, in medische vaktaal, de randomized controlled trial, kortweg RCT. Je verdeelt de patiënten willekeurig in twee groepen, geeft de ene groep een behandeling en de andere een placebo, en dan vergelijk je de uitkomsten. 

Die aanpak levert veel houvast, maar weinig vrijheid. Wat als je een vraag wilt beantwoorden die niet zo makkelijk gecontroleerd te randomiseren is? RCT’s zijn vooral geschikt voor situaties waarin je makkelijk één factor kunt variëren terwijl de rest constant blijft. Medicijnonderzoek, bijvoorbeeld. Je verdeelt coronapatiënten in twee groepen; de helft geef je tabletten met dexamethason, de andere helft tabletten met suiker, je kijkt het een paar weken aan, en klaar is je RCT. 

Maar zoveel controle over je onderzoeksmateriaal heb je niet altijd, zie de frustraties van hoogleraar De Vlas. Wat dan? Je kunt zeggen: het onderzoeksmateriaal moet zich maar aanpassen – dat lijkt de strategie van De Vlas te zijn. Die strategie zie je vaker in de medische wereld: alleen als het in een RCT past, wordt het onderzocht. Dat leidt tot veel onderzoek naar geneesmiddelen, en weinig onderzoek naar bijvoorbeeld langetermijneffecten van voeding en beweging. 

Je kunt ook zeggen: de methode moet zich aanpassen aan het materiaal. Dat heeft als nadeel dat je soms (of, als je historicus bent, heel vaak) aan de slag moet met methodes die wat minder betrouwbaar en objectief zijn, of lijken.

Dat kan voelen als verlies, want we hebben onze kennis graag zo betrouwbaar mogelijk. Maar wie iets van die betrouwbaarheid durft op te geven, krijgt daar veel kennis voor terug. Subjectieve kennis, misschien, maar als dat de prijs is om zinvolle vragen te kunnen stellen, dan lijkt dat me een goede deal.