Historici uit niet-Engelstalige landen moeten steeds uitleggen waarom hún geschiedenis óók interessant is

Verschenen in Trouw, 25 september 2021

Echt gezellig kun je een online congres niet noemen, maar makkelijk is het wel. Je hoeft niet urenlang op booking.com te zoeken naar hotelkamers die binnen het afdelingsbudget passen, je mist nooit je aansluiting door een vertraagde trein, en je kunt niet verdwalen op zoek naar vergaderruimte a.3.62 of zaal ‘aquamarijn’.

Nee, je kijkt (en geeft) alle lezingen gewoon thuis, achter je eigen laptop. Dichterbij kan niet. Toch lukte het me afgelopen anderhalf jaar nauwelijks om lezingen van collega’s bij te wonen. Congresbezoek in eigen huis is makkelijk, maar heeft ook een nadeel: je mag dan ‘op een conferentie zijn’, je bent nog steeds bijzonder bereikbaar voor collega’s, kinderen en andere stoorzenders.

Als ik een week in Lissabon zit, kom ik niet op woensdagmiddag even op en neer om een college over te nemen. Maar als ik gewoon thuis ben, zeg ik geen nee als een collega hulp vraagt. Op congres elders ga ik met plezier naar het conferentiediner, maar thuis roep ik niet naar beneden dat ik niet mee-eet omdat ik in een virtuele borrelruimte zit.

Ik had dus kunnen weten dat het niet zou lukken. Ik had een online conferentie op vrijdag. Als ik er de deur voor uit had gemoeten, had ik oppas geregeld, want vrijdag is mijn peuterdag. Maar nu dacht ik: de enige lezing die ik echt wil horen, is tijdens het middagslaapje, geen probleem. Enfin – driftbui, poepluier, speentje kwijt, knuffel uit bed, lang verhaal kort: vijf minuten voor het einde van de lezing zat ik achter mijn computer, en zoveel te laat durfde ik zelfs online niet binnen te komen.

En dus miste ik iets waar ik erg nieuwsgierig naar was: de presentatie van het nieuwe medisch-historische tijdschrift European Journal for the History of Medicine and Health (EHMH).

Nu zijn nieuwe tijdschriften eigenlijk het laatste wat we nodig hebben. Er wordt al meer gepubliceerd dan we kunnen lezen, en nog een tijdschrift maakt de eindeloze stroom artikelen alleen maar groter.

Toch ben ik blij dat het EHMH er komt. Het is een tijdschrift met een missie: meer ruimte voor de geschiedenis van niet-Engelstalige landen. In de huidige historische tijdschriften zijn Groot-Brittannië en de Verenigde Staten nogal oververtegenwoordigd. Een belangrijke reden daarvoor is de dominantie van het Engels. Wetenschappers spreken en schrijven vooral in het Engels. Dat is handig om elkaar te begrijpen. Maar het maakt ook dat alles wat uit Engelstalige landen komt, belangrijker lijkt — terwijl de geschiedenis van Engeland niet per se interessanter is dan die van Roemenië, Hongarije of Italië.

Maar omdat Britse en Amerikaanse historici toevallig in het Engels schrijven, is hun geschiedenis de norm geworden. Historici uit andere landen moeten voortdurend uitleggen waarom hún geschiedenis óók interessant zou zijn. En dat moet dan ook nog in perfect Engels. Want een artikel met taalfouten of kromme formuleringen wordt door de meeste Engelstalige tijdschriften onmiddellijk retour gestuurd naar de auteur, met de opdracht het stuk eerst maar eens goed te laten redigeren. Daar is in minder rijke landen vaak geen geld voor (net als, trouwens, in stinkend rijke landen die iedere derde dinsdag in september weer verder bezuinigen op hun universiteiten).

De verfrissende oplossing van het EHMH: onderzoekers mogen artikelen indienen in alle Europese talen. Een uitstekende manier, natuurlijk, om te zorgen dat in het tijdschrift ook daadwerkelijk álle Europese landen aan bod komen. Pas na een eerste beoordeling wordt het artikel vertaald in het Engels. Na verdere beoordeling wordt het dan ook in het Engels gepubliceerd. Met een samenvatting in twee talen, en, eventueel, het volledige manuscript in de oorspronkelijke taal, op de website. Zo bereikt de auteur een breed publiek, nationaal en internationaal, terwijl die gewoon in de moedertaal kan schrijven.

Je taart hebben en hem opeten: het kan dus toch.