Je bent pas ziek als de dokter iets kan vinden

Verschenen in Trouw, 27 maart 2022

De R is onder de 1, liet het RIVM deze week weten, maar in mijn inbox merk ik daar nog weinig van. Dagelijks melden zich studenten ziek. Dat doen ze zelden met een simpel ‘ik ben ziek’. Op zijn minst vermelden ze het resultaat van hun coronatest. Was die negatief, dan leggen ze verontschuldigend uit waarom ze tóch thuisblijven, met opsommingen van symptomen en bespiegelingen over hoe ongepast het is om ‘in de huidige tijd’ hoestend in college te zitten.

Ook de studenten met een positieve test voorzien hun afmelding van verder bewijs. Zo ontving ik afgelopen week een foto van een positieve zelftest. Die natuurlijk net zo goed van een willekeurige huisgenoot kon zijn, of van het internet, of van een maand geleden.

Dat maakt mij niet uit, want ik hoef helemaal geen bewijs. Als een student zegt ziek te zijn, neem ik dat als waarheid aan. Mijn belangrijkste didactische overtuiging is dat je studenten moet behandelen als de volwassen mensen die ze zijn.

Die overtuiging botst soms met het universitaire beleid. Toen ik nog bij het departement farmacie werkte, zowat een decennium geleden, moesten studenten een doktersbriefje overhandigen als ze ziek waren tijdens een tentamen. Inmiddels is dat, naar mijn weten, afgeschaft.

Terecht. Los van mijn didactische overtuigingen: huisartsen hebben het veel te druk om ziektebriefjes te schrijven voor verkouden volwassenen. Bovendien, ziek zijn, wat weet zo’n dokter daar nou van? Mensen beter maken, daar heeft ze voor doorgeleerd, maar beoordelen of iemand zich goed genoeg voelt om een tentamen te maken, waarom zou de dokter dat beter kunnen dan de student zelf?

Niemand weet beter hoe ziek hij zich voelt dan de zieke zelf. Toch hebben wij als samenleving de arts de autoriteit gegeven om te bepalen of iemand ‘echt’ ziek is. Een invalidenparkeerkaart, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een verblijf in Villa Pardoes: zonder doktersverklaring kun je ernaar fluiten.

Dokters hebben die autoriteit niet altijd zo sterk gehad. Tot een eeuw of twee geleden baseerden dokters hun oordeel vooral op wat de patiënt vertelde over zijn symptomen. Voelde de patiënt zich ziek, dan wás de patiënt ziek, daar kwam het — kort door de bocht — op neer.

Maar in de negentiende eeuw veranderde de geneeskunde. Nieuwe instrumenten en technieken als de stethoscoop, de thermometer en, later, laboratoriumonderzoek maakten onafhankelijk doktersonderzoek mogelijk. Het verhaal van de patiënt werd ondergeschikt aan de uitkomsten van dat onderzoek. De patiënt kon niet meer zelf voelen of hij ziek was, maar moest het oordeel van de dokter en zijn (later ook: haar) instrumenten afwachten. Daardoor groeide de autoriteit van de dokter enorm.

Dat werkt goed als je last hebt van iets wat de dokter kan verklaren. Maar als je je ziek voelt terwijl de dokter niets kan vinden, heb je een probleem. Dat ondervonden bijvoorbeeld de patiënten met langdurige klachten na een Q-koortsbesmetting. Hun artsen konden die klachten pas duiden toen het label ‘Q-koortsvermoeidheidssyndroom (QVS)’ in Nederland geïntroduceerd werd. Dat was in 2012, vijf jaar na het begin van de Q-koortsepidemie. Tot die tijd was het voor deze patiënten moeilijk om het stempel ziek te krijgen — net zoals het dat voor sommige long-covidpatiënten was, of is.

Maar zonder dat stempel kijken mensen je al snel argwanend aan. De dokter kan niets vinden? Overdrijf je dan niet een beetje? Ben je wel echt ziek? Stel je je misschien een beetje aan? Kun je echt niet werken? Wíl je eigenlijk wel werken?

Natuurlijk, er is heus iets te zeggen voor het vertrouwen dat we de dokter geven bij het stellen van diagnoses. Maar het is zo jammer dat het zo makkelijk samengaat met wantrouwen naar de patiënt.