Pokken, difterie, cholera, tyfus – het is voorbij

Verschenen in Trouw, 28 maart 2020

Toen de universiteitsbibliotheek nog open was, zat ik daar iedere werkdag in een koude zolderruimte. Ik keek uit op een binnenplaats vol stenen, op tafel lag een stapel overheidsverslagen: ‘de Verslagen en Mededeelingen betreffende de Volksgezondheid’ uit de jaren twintig en dertig. Een jaarlijkse bundeling van het belangrijkste wat overheidsinstanties over volksgezondheid publiceerden. Het zijn dikke banden, per jaar vaak twee delen van elk ruim zevenhonderd bladzijden.

Voor mijn onderzoek zoek ik gegevens over zwanger zijn en bevallen. Het aantal ziekenhuisbevallingen – elk jaar meer. Het aantal vrouwen en baby’s dat overlijdt rondom de bevalling – ­bijna elk jaar minder. (Voordat u conclusies trekt: het verband tussen de stijging van het een en de daling van het ander is beperkt.) Het ontwerp van een systeem voor prenatale zorg, het idee dat vrouwen niet alleen bij de bevalling maar ook tijdens de zwangerschap altijd medische hulp nodig hadden, was nog vrij nieuw. De invoering van het ooievaarsinsigne , aan te vragen bij de firma Koninklijke Begeer, voor verpleegsters met een aantekening voor kraamverpleging. De discussie over de vraag of vroedvrouwen wel of geen weeënopwekkers zouden moeten mogen toedienen. Het opvallend grote aantal geboortes zonder medische hulp in de gemeente Rucphen. 

Veruit de meeste pagina’s gaan over andere dingen: van voedselveiligheid, met name van ijs en vlees, via de bestrijding van geslachtsziekten bij zeelieden naar het vaststellen van een norm voor lood in het drinkwater (0,3 mg per liter; 30 keer meer dan tegenwoordig is toegestaan). Dat sla ik allemaal over, maar, zoals dat gaat bij bronnenonderzoek, hoe snel je ook doorbladert, er blijft altijd wel wat hangen. 

In dit geval: een gevoel van opluchting. De jaarverslagen van de geneeskundig hoofdinspecteur voor de volksgezondheid, voor mijn onderzoek het meest relevant, bevatten elk jaar tientallen pagina’s over infectieziekten. Buiktyfus. Difterie. Tuberculose. Polio. Hoeveel gevallen, waar geconstateerd, welke maatregelen hadden de getroffen gemeentes genomen, wat waren daarvan de effecten? Malaria. Nederland werd pas in 1970 malariavrij verklaard door de Wereldgezondheidsorganisatie, als één van de laatste landen in Europa. Pokken, en hoe lastig het was om iedereen ingeënt te krijgen, omdat niet alle ouders meewerkten (ook al mochten niet-ingeënte kinderen niet naar school), maar ook omdat vaccins soms toch niet bleken te werken, of onverwachte bijwerkingen hadden.

Wat heerlijk, dacht ik steeds – op dezelfde manier als ik dat denk wanneer ik weer rechtop kan staan na een dag boven de wc hangen vanwege een crèchevirus. Wat heerlijk dat onze overheid geen lijsten met sterftecijfers en aantallen bevestigde gevallen meer hoeft te publiceren. Wat heerlijk dat ons onvolprezen RIVM met al z’n expertise het rijksvaccinatieprogramma coördineert, waardoor ik ingeënt ben tegen tetanus, kinkhoest, polio, mazelen – en mijn kinderen dat ook zijn, of binnenkort worden. Wat heerlijk dat reizigers die met koorts thuiskomen en malaria blijken te hebben met medicijnen helemaal beter worden. 

Tussen het werken door at ik veganistische salades in een eethuis waar de tafels dicht op elkaar stonden, zodat er plek was voor alle studenten die pauzeerden tijdens hun tentamenvoorbereidingen. Ik las ter ontspanning een boek over cholera in de negentiende eeuw. Niet altijd bevorderlijk voor de eetlust, maar het riep wel in nog grotere hevigheid dat gevoel op: wat heerlijk dat dat, in ieder geval in Nederland, allemaal voorbij is. 

Inmiddels zit ik thuis. Van achter mijn bureau kijk ik uit op een park. De lente stroomt door mijn werkkamerraam naar binnen: bloesem, narcissen, eindeloze hoeveelheden zon, spreeuwen die zingen alsof ze van niets weten. Het verleden verandert niet. Pokken, difterie, cholera, tyfus ­– het is geweest, het komt niet meer terug. Maar echt voorbij voelt het niet meer.