Volg de neusverkouden peuter naar de teststraat

Verschenen in Trouw, 20 juni 2020

Ik was het helemaal vergeten. Het viel ineens uit de kast toen ik, in het kader van het nieuwe normaal, op kantoor boeken inpakte om mee naar huis te nemen. Een dun blauw boekje, veertig bladzijden. ‘Voor de ouders van een mongooltje’. Geen recente uitgave, zoals de titel al weggeeft. Vlak na de oorlog verschenen, destijds aangeschaft door A. Soesman, volgens de naamstempel op het schutblad arts in Den Haag. Op een of andere manier in Zeeland beland, waar ik het tijdens een vakantie uit een ‘alle boeken 1 euro’-doos viste. Misschien interessant voor mijn onderzoek, dacht ik.

Maar weer terug op kantoor stopte ik het weg achterin de kast. Ik was toen zelf zwanger, en alhoewel ik vermoedde dat het lezen van een tweedehands boek geen effect zou hebben op de chromosomen van mijn ongeboren kind, nam ik toch het zekere voor het onzekere. Voor een wetenschapper heb ik een bewonderenswaardig vermogen tot magisch denken.

Ik had toen al kunnen weten of de baby het syndroom van Down zou hebben, als ik de NIPT-test had laten doen. Maar dat had ik niet, want ik ben terughoudend met testen. Dat komt deels door mijn levenslange onderdompeling in de Nederlandse gezondheidscultuur, waar medische interventies liefst alleen worden ingezet als het echt niet anders kan. Het is ook beroepsdeformatie. Medisch-historische literatuur over breed testen is zelden opwekkend. Ongericht testen leidt tot onnodige ongerustheid, tot onnodige ingrepen, of tot ongerustheid die wel terecht is, maar ook makkelijk nog even uitgesteld had kunnen worden. 

Daarom wilde ik geen NIPT, daarom ga ik nooit naar het weeguurtje van het consultatiebureau, en daarom weiger ik beleefd als de huisarts voorstelt om me ‘ter geruststelling’ door te verwijzen naar het ziekenhuis. In het oude normaal zou ik een verkouden kind dan ook niet eens temperaturen, laat staan naar de GGD brengen om het te laten testen op wat dan ook. Maar het oude normaal, dat is ver weg.

En dus fietste ik, al in de eerste week van het nieuwe testbeleid, met een snotterige baby naar de lokale teststraat. ’s Ochtends gebeld, ’s middags getest, volgende dag uitslag. Negatief natuurlijk. 

Had ik haar dan net zo goed niet kunnen laten testen? Nee. Want dankzij die negatieve test, én de negatieve tests van 3500 andere baby’s, peuters en kleuters, paste het RIVM afgelopen woensdag de ‘handreiking neusverkouden kinderen’ aan. Snotterige kinderen mogen nu toch naar crèche of kleuterschool, ook zonder test. Dat lijkt misschien vooral het gevolg van klagende ouders, maar het had niet gekund zonder de cijfers uit de teststraten. Die leverden het RIVM het benodigde bewijs dat verkouden kinderen vrijwel nooit corona-positief zijn: 99,5 procent testte negatief. Juist die negatieve tests leverden de data op basis waarvan de richtlijn versoepeld kon worden. 

Als het over coronatesten gaat, gaat het meestal over het vinden van positieve gevallen om zo nieuwe uitbraken direct te smoren. Dat vindt vrijwel iedereen belangrijk, maar toch laat driekwart van de mensen met klachten zich niet testen. Dat komt, blijkt uit onderzoek van het RIVM, omdat ze denken dat hún test toch negatief zal zijn. En waarom zou je dan gaan?

Omdat een negatieve test ook waarde heeft. Weten waar het virus niet zit, is net zo belangrijk als weten waar het wel zit. Dat maakt specifiekere maatregelen mogelijk. Bij kleine kinderen leidde het in twee weken tot een versoepeling van de regels. Zo makkelijk zal het bij volwassenen niet gaan, maar als we wegblijven bij de teststraten, dan maken we het onszelf onnodig moeilijk.

Laat u testen. Ook, nee: juíst, als u denkt dat uw test negatief zal zijn.