Vroeger hadden mannen het pas écht zwaar bij de bevalling

Verschenen in Trouw, 12 april 2025

Het zit de mannen niet mee tegenwoordig, weet iedereen die de serie Adolescence al gekeken heeft. En wie daar nog niet aan toegekomen was, kon het deze week horen bij het vragenuur in de Tweede Kamer. Een dapper Kamerlid maakte de wereld daar attent op de absurde consequenties van het diversiteitsbeleid bij de overheid. Miljoenen euro’s zouden ernaartoe gaan. En wat krijg je dan?

Nou, bijvoorbeeld: “Ook moet 50 procent, dus de helft, van de topfuncties bekleed worden door vrouwen. Crazy, natuurlijk.” Ja, crazy, natuurlijk, als de helft (dus 50 procent!) van de topfuncties bekleed zou worden door vrouwen. Ik heb even zitten rekenen, en dat zou zomaar kunnen betekenen dat vrouwen en mannen evenveel kans hebben om een topfunctie te krijgen. Kan niet de bedoeling zijn, want, zoals het betreffende Kamerlid uitlegde: “Dan wordt er gewoon zwaar gediscrimineerd tegen mannen”.

Dus of het niet afgelopen kon zijn met dat diversiteitsdenken, was de Kamervraag. Er kwam wat bijval van andere Kamerleden (allen man) die ook graag zouden willen dat alles weer gewoon werd zoals vroeger, toen witte mannen tenminste nog iets te zeggen hadden in de wereld.

Maar, zou ik de heren willen waarschuwen: vroeger was niet alles beter!

Neem bijvoorbeeld de bevalling. Misschien niet het eerste waar u aan denkt bij man-zijn, maar bevallen was (en is) wel degelijk ook een mannenaangelegenheid. Anders dan vaak gedacht waren vaders ook vroeger van harte welkom in de kraamkamer – mits ze zich op de juiste manier wisten te gedragen.

Want, zo schrijft de vroeg twintigste-eeuwse Utrechtse vrouwenarts Andreas Ausems in zijn memoires, het probleem met de vader was dat ‘hij doorgaans zeer lastig in de weg [zit], terwijl hij niet zelden daarbij nog de allures aanneemt de lijdende partij te zijn, die met medegevoel en kiesheid behandeld dient te worden. Een en ander wordt des te erger, naarmate hij die rol met groter overtuiging speelt en dan niet alleen voor de verloskundige, maar ook voor zijn vrouw hinderlijk en onaangenaam is.’

Een collega van Ausems, Maurits Muller, herinnert zich in zijn memoires zo’n vader. Het was een bevalling in kermistijd, rond 1920. De man was uit de kroeg gehaald omdat zijn vrouw weeën kreeg. Helaas was hij, aldus Muller, ‘iets te vol van het brandende vocht, dat de zinnen benevelt en de waarden des levens op een verkeerde wijze doet schatten’ én had hij een harmonica. Bij iedere wee speelde hij steeds hetzelfde wijsje op de harmonica, want, huilde de man, ‘Ik kan dat gekarm niet aanhoren’.

Muller stuurde deze man uiteindelijk terug naar de kroeg. Dit soort vaders ergerde hem. Over een ander, minder extreem, geval schreef hij: ‘De echtgenoot was geheel in de war en stond in de bijkeuken te snikken, daar hadden we niets aan.’ En zowel Ausems als Muller bespot flauwvallende vaders.

Je moest je als man dus vooral niet te veel aanstellen. Maar ook niet te weinig. Ausems gaf ook af op ‘onverschillige’ vaders: ‘De onverschillige, die zich bij je komt beklagen dat er nu juist op de zondagmiddag dat zijn vrouw bevalt een mooie voetbalmatch is tussen ‘de Bunnikse Boys’ en ‘Vechten Vooruit’. Hij vindt, dat hij er best heen kan gaan; want hij heeft er zo op gevlast en u hebt mij hier toch niet nodig, dokter. Neen, gelukkig niet en de aanstaande vader vertrekt.’

Bevallen was, kortom, hard werken, als man. Je werd erop aangesproken als je dronken was, of lekker naar de voetbal wilde; je moest meeleven met je vrouw, maar ook weer niet te veel. Een balanceeract, die laat zien dat al ver voor iemand ooit van diversiteitsbeleid gehoord had, aan mannen gevraagd werd om soms even uit hun mannelijke middelpunt te stappen om anderen wat ruimte te geven.

Je vraagt je af wanneer ze eraan wennen.