Waarom is de Sint dun en de Kerstman dik?

Verschenen in Trouw, 7 december 2019

Ik weet niet hoe het bij u op het werk is, maar op de universiteit kan zelfs een kerstborrel niet zonder inhoudelijk deel. Vandaar dat ik vorig jaar rond deze tijd een lezing voorbereidde over ‘Waarom Sinterklaas niet dik is en de Kerstman wel’. 

De afdeling voorlichting hoorde ervan en stuurde prompt een e-mail: hier wilden de voorlichters meer over weten. Ze schreven een stukje voor het intranet, en werden zo enthousiast dat ze het ook op de externe website plaatsten. Daar werd ik een beetje chagrijnig van. In de tien jaar dat ik gedegen onderzoek deed, had er nooit een voorlichter gebeld, maar bij één ludiek praatje wisten ze ineens van geen ophouden.

Daar moest deze column over gaan: dat universitaire voorlichters er blijkbaar niet zijn om maatschappelijk relevante wetenschappelijke inzichten naar buiten te brengen, maar om met geinige berichtjes zoveel mogelijk aandacht en positieve publiciteit voor de universiteit te creëren. Maar al schrijvende ontdekte ik dat ik liever vertel over Sinterklaas en de Kerstman – en ik vermoed dat u daar ook liever over leest. 

Welnu, dat Sinterklaas dun is, is logisch, want hij is een katholieke heilige. Die zijn vrijwel altijd dun. Middeleeuwers waren positiever over dikke mensen dan wij, dik-zijn kon een statussymbool zijn, maar in de christelijke kerk is dik-zijn altijd iets negatiefs geweest. Dikheid wees op vraatzucht, op een onvermogen je te beheersen. Een heilige is juist een toonbeeld van matigheid. Vandaar dat Sint-Nicolaas als baby iedere woensdag en vrijdag de borst weigerde. En vandaar dat hij op alle afbeeldingen lang en dun is.

In de late Middeleeuwen bracht Nicolaas in heel West- en Midden-Europa cadeaus. Na de Reformatie veranderde dat: protestantse kerkleiders wilden van de katholieke heiligenverering af. Sinterklaas verdween bijna overal, maar in Nederland bleef hij bestaan. Zo kon hij met Nederlandse immigranten meereizen naar de Verenigde Staten. 

De Engelse immigranten daar zochten nog iemand om hun decembercadeaus rond te brengen, en zo ontstond begin negentiende eeuw een Amerikaanse versie van Sint-Nicolaas: Santa Claus. Die had een nieuw karakter: hij was geen strenge, ­christelijke heilige, maar een vriendelijke, a-religieuze figuur die onvoorwaardelijk cadeaus uitdeelde. Daar hoorde een nieuw uiterlijk bij: klein en dik in plaats van lang en dun.

Dat paste bij negentiende-eeuwse Amerikaanse ideeën over dik-zijn. Dikke mensen werden gezien als gezond, welvarend en belangrijk – eigenschappen die perfect pasten bij de nieuwe Kerstman. Eind negentiende eeuw zie je Santa Claus dan ook consequent afgebeeld als een kleine man met een flinke buik. 

Vlak daarna, rond 1900, kwam in de Verenigde Staten het slankheidsideaal op. In Europa was dat al twintig jaar eerder gebeurd. Slankheid bewees dat je kon omgaan met de overvloed van de moderne tijd, en slanke mensen werden gezien als mooi en gezond. Santa Claus ontsnapte aan dit ideaal omdat zijn uiterlijk net op tijd gestandaardiseerd was.

Mooi verhaal. Het toont hoe decembertradities veranderen en bestaande ideeën fictieve figuren vormgeven – wellicht zijn er maatschappelijke discussies die daar iets aan hebben. Maar daar leest u deze column niet voor; u wilt gewoon een leuk verhaal voor bij de kerststol. U wilt dit weten om het weten, niet om het maatschappelijk belang.

In mijn irritatie over de afdeling voorlichting deed ik precies wat wij wetenschappers de overheid vaak verwijten: denken dat het uitsluitend de maatschappelijke relevantie (‘valorisatie’ in jargon) is die wetenschap de moeite waard maakt. Relevantie is belangrijk, maar er moet ook ruimte zijn voor weten om het weten. Ook irrelevante kennis kan waardevol zijn, en dus, zie ik nu, verdient het verhaal over Sint en de Kerstman een groot publiek. Gelukkig snapten de universitaire voorlichters dat eerder dan ik.