Wat de minister kan leren van een lekker Frans kaasje: leg je oor te luisteren bij de makers

Verschenen in Trouw, 31 augustus 2019

Tien dagen Normandië, twee musea, één proeverij, en daarna wist ik alles over camembert. Het begon volgens de musea – sommige historici denken er anders over – met Marie Harel, kaasmaakster, die kort na de Franse Revolutie de eerste camembert maakte. Onmiddellijk geliefd in het dorp Camembert en omstreken, maar nog lang onbekend daarbuiten, want de kaas was lastig te vervoeren. 

Dat veranderde pas een eeuw ­later, toen ingenieur Ridel een populierenhouten doosje ontwierp. Nu kon de camembert makkelijk mee met een andere nieuwe vinding: de trein. Daardoor konden Normandische kaasmakers in de Eerste Wereldoorlog iedere week een dagproductie camembert aan de Franse troepen doneren.

Patriottisme, maar ook eigen­belang: eenmaal thuis bleven de ­soldaten de kaas kopen. Moraal: ­lekkere kaas alleen is niet genoeg. Verspreiding vereist ook verpakking, vervoer en vraag, en die kun je als kaasboerin niet allemaal in je eentje creëren. 

Het deed me denken aan de reacties van natuurwetenschappers op het rapport-Van Rijn, over de bekostiging van het hoger onderwijs. Op verzoek van minister Van Engelshoven van onderwijs, cultuur en ­wetenschap heeft de commissie-­Van Rijn een half jaar nagedacht over de vraag hoe er budgetneutraal meer geld naar de natuurwetenschappelijke en technische opleidingen zou kunnen gaan. In mei kwam de commissie met een oplossing: haal het benodigde bedrag weg bij de andere vakgebieden.

Honderden bètawetenschappers lieten weten dat ze dat geld, als het zo moest, niet hoefden. Uit medemenselijkheid, maar ook uit eigenbelang: de problemen waaraan ze werken, kunnen ze zonder hulp van alfa’s, gamma’s en medici niet oplossen.

Marien ecoloog Lisa Becking schreef in de Volkskrant dat ze het koraalrif wil beschermen, maar dat in haar eentje niet kan. Zij kan uitleggen wat de natuur onder water nodig heeft, maar weet niet hoe ze de mensen boven water zover kan krijgen dat te geven – zoals Marie Harel veel wist van koeien, melk en kaas, maar niets van populierenhouten doosjes. Becking werkt daarom samen met ontwikkelingseconomen, sociologen en onderwijskundigen – allemaal wetenschapsgebieden die Van Rijn wil korten. 

De minister was niet onder de indruk van de bezwaren van de bèta’s. Ze liet in juni weten het advies over te nemen. De Tweede Kamer sputterde nog wat, maar ging begin juli akkoord.

De vakantie begon, de zomer kwam. En hoe! Klimaatverandering, nog zo’n probleem waar bèta’s ­snakken naar hulp van alfa’s en ­gamma’s, want met klimaatmodellen alleen verlaag je de CO2-uitstoot niet.

Hitte maakt mensen boos, schreef NRC deze week in een artikel over zwembadruzies. Misschien dat veel wetenschappers hun zomervakantie gebruikten om nieuwe protesten voor te bereiden tegen het ­hoger-onderwijsbeleid.

Komende week wordt aan alle universiteiten het academisch jaar geopend. Maandag spreekt minister Van Engelshoven op de opening in Leiden, in de Pieterskerk. Vlakbij die kerk ligt Het Gerecht, het plein waar vroeger openbare executies plaatsvonden. Daar houdt actiegroep WO in Actie samen met de onderwijsbonden een openluchtbijeenkomst: de Ware Opening van het Academisch Jaar. Met sprekers uit alle vakgebieden, en schrijver-muzikant Aafke Romeijn als intermezzo. 

Ik zal er niet bij zijn; ik zit, nu het nog kan, bij een congres in Engeland – de brexit, een probleem waar natuurwetenschappers niet eens aan willen beginnen. Maar was ik in Leiden geweest, dan vertelde ik, zoals ik al de hele zomer doe aan wie het horen wilde, over de camembert. Dat die zonder populieren, spoorbielzen en propaganda Normandië nooit uitgekomen was, al is hij nog zo lekker.

En dat je dat makkelijk vergeet als je hem eet, maar meteen merkt als je hem maakt. En dat het daarom, misschien, een goed idee is om te luisteren naar de makers als ze je ­uitleggen wat ze nodig hebben om jou de kaas te geven waar je om vraagt.