We kramen al een eeuw lang voor een dubbeltje op de eerste rang

Verschenen in Trouw, 26 augustus 2023

Bij de intake gaf de kraamzorg aan dat ze, als daar behoefte aan was, ook zogeheten ‘natuurlijke kraamzorg’ kon verlenen. Nee, zei ik, daar heb ik geen behoefte aan. Maar het bloed kroop waar het niet gaan kon. We waren nog niet thuis met de baby, of mijn man moest een wollen dekentje gaan kopen. Onze katoenen babydekens waren volgens de kraamzorg niet warm genoeg, en een extra deken bij de Hema halen kon niet, want: “Die zijn synthetisch”.

We hadden haar moeten wijzen op het TNO-onderzoek waaruit blijkt dat het materiaal van de babydeken niet uitmaakt, maar ja, het jonge ouderschap maakt volgzaam, en dus kocht mijn man een piepklein, loeiduur wollen dekentje.

Een dag later moest mijn moeder op zoek naar gedroogde kamillebloemen (“geen thee, écht bloemen”) zodat ik mijn hechtingen kon spoelen met kamille-extract. Wat ik niet deed, trouwens, mijn volgzaamheid had grenzen, en ik goot de klaargezette thermosfles kamillewater stiekem leeg in de wasbak.

Het wollen dekentje gebruikten we wel, want behalve klein en duur was het ook mooi, zacht en inderdaad warm. En dat is het nog, ondanks de aanzienlijke hoeveelheid doorgelekte luiers die het inmiddels te verduren gehad heeft. Ik wil het nooit meer kwijt. maar nodig was het niet.

De categorie ‘dingen die de kraamzorg doet die niet echt nodig zijn’ kwam deze zomer regelmatig aan de orde in het nieuws. Vanwege de grote tekorten in de kraamzorg kunnen kraamverzorgenden minder uren per gezin maken en moeten dus activiteiten worden geschrapt.

In geval van onze kraamzorg zou ‘aanzetten tot onnodige aankopen’ een goede kandidaat zijn, maar ik vermoed dat de meeste kraamverzorgenden dat sowieso al niet doen. De kraamzorgorganisaties zoeken het dan ook meer in de huishoudelijke hoek: we ontdekken in Nederland langzaamaan dat veel kinderen twee ouders hebben, en stofzuigen en de wasmachine aanzetten kunnen vaders en meemoeders misschien ook. Kraamverzorgenden kunnen zich dan richten op de verzorging, medische controles en signalering van problemen in het gezin.

Het tekort aan kraamverzorgenden is begrijpelijk, want het is keihard werken op onhandige tijden voor niet bijzonder veel geld: maximaal 3100 euro bruto per maand, voltijds, maar voltijds werken kan bij veel kraamzorgorganisaties niet.

Een eeuw geleden werd het relatief lage salaris van de kraamverzorgende gezien als een voordeel, althans door mr. L. Lietaert Peerbolte, directeur-generaal van de Volksgezondheid. Hij installeerde in 1925 de Staatscommissie inzake kraamhulp.

Kraamhulp was er destijds in verschillende soorten: bakers, kraamverpleegsters en kraamverzorgsters. Bakers waren, aldus Lietaert Peerbolte, goedkoop maar onbekwaam, want niet opgeleid. Kraamverpleegsters waren zeer bekwaam, maar voor de meeste mensen te duur.

Wat nodig was, waren ‘goedkoopere, deugdelijk opgeleide krachten, die op meer moderne wijze het werk der ouderwetsche bakers kunnen verrichten’. Kraamverzorgsters, die op sommige plekken al opgeleid werden, konden dat zijn, maar dan moest er een uniforme opleiding komen, want nu leerden ze overal andere dingen.

De Staatscommissie moest de inhoud van die opleiding bepalen. De commissie ontwierp twee opleidingen: één voor kraamverzorgster en één voor gediplomeerd baker, die als voordeel had dat ze nog goedkoper was dan de kraamverzorgster. Het curriculum bestond onder (veel) meer uit ‘het gevaar van toedienen van alcohol om het kind rustig te houden’ en ‘het gevaar van zoenen van en sollen met kinderen’.

De gediplomeerde kraamhulpen werden een succes, en zo ontstond uiteindelijk de kraamzorg zoals wij die kennen. En nu zitten we dus al een eeuw lang voor een dubbeltje op de eerste rang. Dat is heel lang goed gegaan, maar nu is alle rek eruit.

De huishoudelijke werkzaamheden schrappen verlicht het probleem wellicht tijdelijk, maar om de rek écht terug te krijgen, zou ik de kraamverzorgenden gunnen wat ze honderd jaar geleden al hadden moeten krijgen: een hoger salaris.