Wie niet bijdraagt aan de dagelijkse tienduizend uur overwerk, hoort niet aan de universiteit? Onzin

Verschenen in Trouw, 5 september 2020

Koptelefoons op, webcams aan, het academisch jaar is weer begonnen. En de universiteit, zo blijkt maar weer eens, is geen supermarkt; in het hoger onderwijs is de anderhalvemetersamenleving nog springlevend. Sterker nog, anderhalve meter is een wat al te optimistische schatting van de afstand tussen docent en student. Meestal is die aanzienlijk groter, want zo’n zeventig procent van het universitaire onderwijs is tot nader order online. Trouw schreef erover, maandag: lege college­zalen, practicum via de webcam, de vraag of je een gemeenschap kunt zijn als je elkaar alleen op het scherm ziet. 

Andere kranten hadden soortgelijke stukken. Maar er gebeurde meer, maandag. Er was protest. Per fiets. Langs vier routes fietsten tientallen academici van de ene universiteitsstad naar de andere: de Tour of Academics (of beter, zou ik zeggen: de Tour des Universitaires, maar ja, het Engels, zelfs de meest activistische academicus ontsnapt er niet altijd aan).

Die fietstochten symboliseerden de trektochten langs de verschillende universiteiten die veel wetenschappers maken, van tijdelijk contract naar tijdelijk contract. En op die tijdelijke contracten werken ze dan ook nog eens veel meer uren dan ze betaald krijgen. Dat doen hun collega’s met vaste aanstellingen overigens ook; ik ken niemand aan de universiteit die het werk afkrijgt in de uren die ervoor staan. 

In Utrecht en Groningen tekenden studenten daarom tienduizend rode vierkantjes op straat. Eén vierkantje voor elk uur overwerk van de lokale universiteitsmedewerkers. Per dag. En niet alleen in Groningen en Utrecht wordt elke dag tienduizend uur overgewerkt; ook andere universiteiten halen dat soort urenaantallen.

Vierkantjes noch fietstochten haalden de kranten. En als protesten niet zichtbaar zijn, veranderen ze niets, benadrukte hoog­leraar Ingrid Robeyns vorige week nog, in een interview met website ScienceGuide. Robeyns werd geïnterviewd als ‘kopstuk’ van de actiegroep WOinActie, die nu drie jaar bestaat. Daarvoor hadden we de Rethink-actiegroepen, die voortkwamen uit de Maagdenhuisbezetting van 2015. En daar weer voor (en erna) hadden we de Science in Transition-beweging, die naast allerlei andere problemen ook de arbeidsomstandigheden van vooral jonge academici aankaartte.

Soms bekruipt me het gevoel dat hoe langer we protesteren, hoe minder geloofwaardig we worden. Want we roepen al jaren dat het zo niet langer gaat, dat er geld bij moet, dat de kwaliteit van onderwijs en onderzoek in gevaar is, terwijl ondertussen de studenten blijven afstuderen en de publicaties blijven verschijnen – jaar na jaar. Blijkbaar gaat het wel. 

Dat is ook zo. Het gaat. Soort van. Maar het kost wel wat. Achter de stroom diploma’s en publicaties zit veel leed. Burn-outs, stukgelopen huwelijken, kindertekeningen waarop één ouder ontbreekt, want ‘jij bent altijd aan het werk’. Maar dat leed is onzichtbaar voor de samenleving, want iedere academicus die opgebrand uitvalt, wordt geruisloos vervangen door een andere. We leiden veel meer promovendi op dan er universitaire aanstellingen zijn, dus er staan altijd nieuwe arbeidskrachten klaar. 

Zelfs binnen de universiteit zien we het leed vaak niet meer – dat wil zeggen, we zien het wel, maar herkennen het niet als een probleem, omdat het zoveel voorkomt dat we zijn gaan denken dat het normaal is om geen tijd te hebben voor frivoliteiten als rust, ontspanning en familiebezoekjes. Zoals een hoogleraar me onlangs toevertrouwde: “Je hebt van die jonge mensen, die niet meer dan veertig uur per week willen werken. Die horen hier niet.”

Wie niet wil of kan bijdragen aan de dagelijkse tienduizend uur overwerk, hoort niet aan de universiteit. En dus mailen we ’s avonds, schrijven we in het weekend en kijken we scripties na op vakantie. Iedereen werkt over, en daardoor lijkt het normaal. 

Maar dat is het niet. Al dat overwerkt sloopt mensen, gezinnen, lichamen, levens. 

WOinActie wil dat zichtbaar maken voor de samenleving. Maar hoe moet dat, als wij het zelf al niet meer zien?